Het was een prachtige avond. We reden tussen de weilanden door. Ze lagen net als eilanden omgeven door overal water. Het riet wuifde zachtjes in de wind. De sloten stonden hoog. Een zwaan gleed door het water bij het weerkaatsende avondlicht. Ik genoot ervan. Het kon die avond ook. Julian, mijn man, bestuurde de auto. Ik was niet de enige die genoot. Verderop zag ik fietsers en nog een eind verder zag ik een auto in de berm staan. Ik probeer die vredige beelden altijd op mijn netvlies vast te leggen, zodat ik ze in gedachten kan oproepen als ik de onrust in mijn hoofd heb. Tevergeefs. Pas als ik het weer ‘life’ zie, weet ik weer hoe mooi zo’n oer-Hollands landschap is met de heldere lucht, het blauwe water en de groene bermen.
Ineens mindert Julian vaart. Die auto in de berm… Ik zie aan zijn blik dat er wat is, ik heb geen idee. ‘Joh, wat is er?’ vraag ik hem. We rijden inmiddels stapvoets langs die bewuste auto. Twee opgeschoten jongens van een jaar of twintig staan er wat bedremmeld bij te kijken. Autopech? Julian heeft de diagnose al gesteld en helpt me: ‘Die zijn verzakt.’ Hij kijkt mij aan. ‘Zal ik ze gaan helpen? Hier komen ze alleen nooit meer uit. Het is veengrond hier hé, als je dat niet weet….’
Julian zet onze auto - veilig verderop - op de weg. Met grote stappen loopt hij resoluut op het tweetal af. Ja, verzakt zijn ze. Nee, een sleepkabel hebben ze niet. ‘Ik ga spullen halen in het dorp, ik kom zo terug bij jullie’. Ik zie een spoor van hoop op hun gezichten komen. Toch moeten ze ons maar vertrouwen dat we terug zullen komen. Terug in de auto zeg ik: ‘Dat die berm zo zacht is, dat zie je helemaal niet. Ik zou ook zo mijn auto daar hebben neergezet.’ Julian geeft me een por in de zij als hij zegt: ‘Elk jaar staan hier toeristen in de modder vast.’ Voor mij wordt die mooie groene berm die avond ineens minder mooi.
Met tien minuten zijn we retour, inclusief sleepkabel en laarzen. Ik zie Julian diep wegzakken in de modder als hij de sleepkabel vast maakt aan de achterkant van de auto. Julian geeft instructies en de jongens knikken braaf als twee schooljongetjes. ‘Zet hem in zijn één, koppeling op laten komen en gas geven als je voelt dat er beweging in komt’. Julian geeft een partij gas met onze auto en de verzakte auto slipt, slipt en slipt. De modder spat alle kanten op, maar in de auto is geen beweging te krijgen. Een nieuwe poging, sleepkabel naar de voorkant. Weer een partij gas. Wij snuiven eens. Onze auto begint een brandgeur te geven, die is blijkbaar niet voor dit doel gebouwd. Nog een laatste poging dan. Zowaar, er komt beweging. Een flinke peut gas en de auto staat op de weg. De lach breekt door bij de knullen. ‘Hee, bedankt!’
Als we wegrijden, begint Julian keihard te lachen. Hij draait zich grijnzend om naar mij. ‘Zag je hoe die auto onder de modder zat?’ Ik val hem bij: ‘Die gast zijn schoenen dan!’ We krijgen een lachbui. Al die modder, het was ook komisch. ‘Haha, die kunnen zich vanavond eerst gaan wassen.’
Zomaar een voorval uit het dagelijkse leven wat zo’n prachtig voorbeeld kan zijn van het geestelijke leven. Die bedrieglijk mooie berm als beeld van de zonde waar je ineens (weer) in vastgezogen kan zijn. Jezus de Redder komt voorbij, -vertrouw Hem!- om je uit het moeras te trekken, voor het eerst en steeds weer. Als Hij dat doet, dan zie je pas hoe je onder de modder zat... Wat hebben we Zijn bloed nodig om schoon gewassen te worden!