Onderuitgezakt in de Franse zon las ik afgelopen zomer de roman ‘De grote stilte’ van John Boyne. Ver van de bewoonde wereld werd ik meegenomen in het onthutsende verhaal van de jonge priester Odran Yates, die naïef en gedreven zijn werk in de Ierse katholieke kerk begint. Langzamerhand ontdekt hij om zich heen het totaal verziekte kerksysteem, waar sexueel misbruik door zijn kerkleiding onder de tafel wordt gehouden.
Weer terug in Nederland bleek de roman (opnieuw) bittere werkelijkheid te zijn en stonden de kranten vol van aangeklaagde priesters, beschadigde slachtoffers en wegkijkende bisschoppen.Wie de reacties ziet die deze berichten oproepen, voelt pijn. Pijn om de afkeer van de kerk die openlijk wordt geuit. Pijn om de smaad die Gods Naam wordt aangedaan. Pijn om een kerk die zo vaak niet is wat ze zou moeten zijn: een veilige haven, waar iedereen mag schuilen onder de schaduw van het kruis. Waar zonden niet worden toegedekt, maar beleden. Waar recht wordt gedaan, ook aan mensen die slachtoffer zijn geworden van misbruik en geweld.
Al te makkelijk kunnen we deze berichten als protestantse kerken naast ons neerleggen en ons van achter De Wekker en het contactblad van CGK-Vrouw hoofdschuddend afmaken van de chaos in de katholieke kerk. Maar het trof mij dat in een analyse naar de oorzaken van deze misstanden niet in de eerste plaats het celibaat of de kerkstructuur werden aangewezen. Meerdere commentatoren wezen vooral op de doofpotcultuur, het niet bij de naam noemen van zonden van geestelijke leiders. Op de afstand die daardoor ontstaat tussen die leiders en de ‘gewone’ gelovige en de ruimte die dat biedt aan ontsporingen op allerlei terreinen. En daarmee komt het opeens toch heel dichtbij…
Want zijn ook onder ons geen predikanten die -zij het buiten de sfeer van sexueel misbruik- dramatische sporen hebben nagelaten in een gemeente en na eindeloze vergaderingen met commissies gelukkig elders beroepen worden, verhuizen (mét attest) en verder gaan, tot na luttele jaren de geschiedenis zich herhaalt en opnieuw de brokstukken bij elkaar geveegd moeten worden of er uiteindelijk eervol emeritaat wordt verleend? Klinkt ook hier niet iets van het refrein van ‘toedekken, wegkijken, overplaatsen en opnieuw beginnen’?
En wie kent niet de berichten in de pers van ambtsdragers die gevallen zijn in een zogenaamde ‘grove zonde’? Angstvallig wordt vermeden de dingen bij de naam te noemen, terwijl in de kring van familie of gemeente geworsteld wordt met de impact die de betreffende zonde heeft en alom bekend is wat er speelt. Door het land heen maakt iedereen zijn eigen verhaal en ontstaat een verwrongen beeld.
Hoe zou de Bijbel eruit zien als slechts vermeld zou worden dat Abraham, David, Noach en Petrus een zonde gedaan hebben tegen één van de geboden? Maar nee, onverbloemd laat de Heilige Geest ons weten hoe David vreemd ging met de vrouw van iemand anders, hoe Abraham loog om zijn hachje te redden en hoe Noach en Lot zo dronken waren dat ze niet eens meer wisten wat in hun slaapkamer gebeurde. En wat een bemoediging gaat juist van deze openheid uit. Voor de broeder in de gemeente, die al jarenlang worstelt met zijn verslaving aan alcohol. Voor de jongen die zich elke avond bevredigt achter zijn computer. Voor de vrouw die te ver is gegaan met haar aantrekkelijke collega.
Er wordt wat af geworsteld met tal van zonden, ook binnen onze kerken. Een eenzame strijd, die ver afstaat van een ambtsdrager met een aureool van onaantastbaarheid. Laten we daarom samen neerknielen bij het kruis met al onze verborgen en openlijke zonden. En laten we bidden: voor de dominee en de brokstukken van zijn huwelijk, voor de wijkouderling die heeft gefraudeerd, voor de jeugdleider en zijn gokverslaving. En voor ons allemaal, HEERE, want leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.