November, stookmaand. Bij de avondwandelingen in het donker wordt mijn oog onweerstaanbaar naar de woningen getrokken waar de gordijnen open zijn en het licht brandt. Kinderen spelend op het vloerkleed in de zacht verlichte kamer. De man onderuitgezakt op de bank. De pot voor het raam en de brandende kachel. Even een blik in het huiselijke leven van een ander. Ik adem een moment de sfeer van de woning in. Bijna letterlijk, want buiten ruik ik het haardvuur. Stookalert of niet, schadelijke rook of niet, het is de geur van herinnering.
We zaten met elkaar om het vuur. De nacht kwam gestaag dichterbij. De sfeer was ontspannen geworden. De reünie was geslaagd. Niemand had meer zin om op te staan. Het was alsof we elkaars aanwezigheid nog even vast wilden houden. Zouden we elkaar zo ooit weer ontmoeten? We staarden naar een enkel kleine vlammetje die her en der tussen de kooltjes opdook. Het grote vuur was veranderd tot een smeulend hoopje. ‘Stelletje slaapkoppen, jullie laten het vuur bijna uitgaan!’ Hans, kordaat als hij was, begon het vuur op te porren. De kooltjes dicht tegen elkaar begonnen weer te gloeien. In een mum van tijd knetterden de vlammen, het vuur was terug. ‘Kijk,’ zei Esther, ‘zo is het nu ook met christenen. Zoals die kooltjes bij elkaar weer tot een vuur worden, zo moeten wij elkaar oprakelen. We hebben elkaar als christenen nodig. Zo steken we elkaar aan met hoop, met liefde, met kracht of wat we ook nodig hebben.’
Terug naar vandaag, een gewone novemberdag. Mijn spreekuur loopt op schema. Alle tijd voor de eerstkomende patiënte. Zittend tegenover mij nemen we door hoe het de afgelopen tijd is gegaan. ‘O ja, en de volgende controle dan kan ik niet komen. Dan ga ik naar Kenia.’ De mededeling komt voor mij nogal uit de lucht vallen. Ik kijk naar het persoontje tegenover mij. Kenia? Het aantal grijze haren overtreft veruit haar donkerblonde haren. Zij oogt niet als een reislustig type of laat ik zeggen een krachtdadig figuur die de wereld zal veranderen. ‘Kenia?’ vraag ik aarzelend.
‘Het is een lang verhaal. Wilt u het weten?’ Ze wacht mijn antwoord niet af en begint haar verhaal. Ze is nog geen twee zinnen verder of ik voel dat deze ontmoeting niet toevallig is. Ik begrijp ineens waarom de volgende patiënt zijn afspraak moest afzeggen. Nu heb ik de tijd om dit verhaal te kunnen horen. Dit verhaal is voor mij. Heel eenvoudig vertelt ze over haar leven. Ik luister naar de geschiedenis van een christen. Hoe God werkt en hoe Hij roept. Gisteren en vandaag. Door de moeite en het verdriet heen. Ik kijk naar haar ogen en zie de weerspiegeling van mijn eigen emotie in haar ogen. De hoop van haar verhaal is ook de hoop van mijn leven.
Zomaar zo onverwacht deze ontmoeting en ik voelde het vuur van geloof in mij aangewakkerd worden. Dank u God! Wat een kostbaar geschenk dat we elkaar ‘aan mogen vuren’.