Het nieuws sloeg in als een bom. Niemand zei iets. Het laatste wat ik wilde horen waren die goedbedoelde opmerkingen. Beter de stilte dan dat. Maar mijn hart schreeuwde naar diepe troost. Was die nu nog vindbaar? Waren er antwoorden op de vele vragen in mijn hart? Nee, ik had ze niet meer. Wie zou ze wel hebben? De drukkende stilte hield aan. Tot er een stem was die de stilte verbrak. Zijn stem was schor. ‘Laten we naar de Heere gaan…’
Zoals hij dat zei, zo kinderlijk eenvoudig. Tegelijk de diepe realiteit van bidden weergevend. Alsof we met z’n allen op dat moment letterlijk opstonden en naar Hem toe gingen, om het Hem te vragen. Zoals de Sunamitische vrouw na het overlijden van haar zoontje met een noodgang naar de man Gods is toegereden. Er staat dat de ezelin moest voortgedreven worden! Laten we naar de Heere gaan, onze enige Toevlucht. Er is geen reis voor nodig, we hebben alleen gevouwen handen nodig. Kom, ga naar de Heere toe.
Veertien paar ogen keken me aan. De meeste daarvan nadenkend. Ik herhaalde de vraag op
de club-avond: ‘Stel dat morgen je laatste levensdag hier op aarde is. Wat zou je absoluut wel willen doen en wat juist niet?’ Ze hadden pen en papier om hun antwoord op te kunnen schrijven. Her en der klonk nog een zucht, toen werd het stil en begonnen ze te schrijven.
Ik dacht terug aan die ene dag jaren geleden. De wekker ging ratelend af. Slaperig stapte ik uit bed. Na de boterham met hagelslag pakte ik de Bijbel voor het half uurtje stille tijd. Bezinning, voordat de drukte van de (werk)dag zou aanbreken. Waar ik het precies heb gelezen is me niet bij gebleven, de kern ervan wel: ‘U zult sterven.’ Met ontzetting herlas ik het gedeelte. Was dit de boodschap voor vandaag? Hoe langer ik erover nadacht, hoe zekerder het gevoel in mij werd en hoe meer vrede erin mijn hart kwam om naar de Heere toe te mogen gaan. Het half uurtje was zo voorbij. Het was tijd om naar mijn werk te gaan. Plotseling werd elke handeling van die dag gezet in het teken van de eeuwigheid. De laatste keer mijn tas op mijn fiets binden. De laatste keer de zon op zien gaan. De laatste keer het gejakker van de stad om mij heen. De laatste keer ‘goedemorgen’. Toen kwam ik op mijn afdeling. Zou mijn leven en mijn gedrag er vandaag anders uitzien, nu ik met mijn voet op de drempel van de eeuwigheid stond?
De jongeren hadden hun antwoorden opgeschreven voor wat ze wel of niet wilden doen op hun laatste levensdag. Extra lief willen zijn was een antwoord. Niet zondigen. Goed spreken over God. Bidden. Ja, wat is er mooier dan biddend ontslapen? Naar de Heere toe gaan én dan bij Hem blijven.
Naarmate die werkdag van jaren geleden vorderde, bleek hij even gewoon als altijd. Of misschien beter gezegd: ik deed precies hetzelfde als altijd. Ik wist niet hoe ik ineens anders moest leven of andere dingen moest zeggen. Hoe ik mijn leven had geleefd, dat hadden alle dagen hiervoor al laten zien.
Die avond had ik vrij. Ik ademde in en uit. Zou het stervensmoment zo komen? Wat zou ik nog gaan doen? Allerlei dingen leken te onbenullig voor woorden. Ik pakte de Bijbel. Woorden van eeuwigheid. De uren en minuten tikten voorbij. Ik werd moe en ging op bed liggen. De volgende dag werd ik wakker, tot mijn teleurstelling in mijn eigen slaapkamer. Er zouden toch nog meer dagen volgen.
Ons leven kent een geboortedag. Dagen van vreugde en verdriet. Misschien voor ons gevoel ook veel ‘gewone’ dagen, de dagen die juist ook ons leven kunnen tekenen. Tot onze laatste dag komt. En tot die tijd? Laten we naar de Heere toe gaan. Vandaag, morgen en overmorgen, totdat we bij Hem mogen blijven!
Martine